top of page

De winterzeshoek (deel 3): over geiten en tweelingen

Waar waren we ook alweer gebleven in onze zoektocht naar zes hoekpunten aan de winterhemel?

We moeten voortmaken, voor we het weten is de astronomische lente in het land en wordt het te gênant om het nog over de winterzeshoek te hebben – voorwaarts met die geit!


We hadden al de rechtervoet van onze onfortuinlijke jager Orion vastgepind, en zijn twee trouwe jachthonden zitten al mee in het spreekwoordelijke bad. Drie hoekpunten dus.

Maar wiskunde zou geen wiskunde zijn als een zeshoek geen zes hoekpunten zou hebben – nog drie te gaan dus.

En dat brengt ons naadloos bij het dierenriemsterrenbeeld Tweelingen.

Die hebben met de exploten van Orion en consoorten niets te maken, maar hangen schijnbaar geweldig dicht in de buurt.

De herkomst van het sterrenbeeld is een verhaal om duimen en vingers bij af te likken. Het is namelijk opnieuw een histoire d’amour van onze goede vriend Zeus (Jupiter voor de Romeinse vrienden en oppergod), die er een handje van weg had om zich in nesten te werken door zijn schier oneindig grote geilheid. Prinses Leda was deze keer zijn prooi, en laat die nu net een bad aan het nemen zijn in de prinselijke vijvers van haar kasteel. Tegen zoveel blootheid was de arme Zeus helemaal niet opgewassen, en hij had het er zelfs voor over om als zwaan vermomd naar de vijver af te reizen en te vrijen met haar. Wat ook gebeurde. (niets menselijks is ons vreemd – wij hebben er eveneens het raden naar hoe zulks in zijn werk gaat, maar passons.)

Zoals elk mens weet, is vrijen zonder voorbehoedsmiddel niet zonder gevaar en zo hoeft het niet te verbazen dat mevrouw Leda negen maanden later bevalt van een ei. Een ei. Nu wil het toeval dat ze diezelfde avond ook gevreeën had met haar man, en dat ook zonder voorbehoedsmiddelen, en zoals je weet ... Wel ja. De bevalling van het ei ging dus ook gepaard met de bevalling van een baby langs de gebruikelijke weg. Uit het ei kwam Pollux, de baby was Castor, en vanaf toen waren beide tweelingbroers onafscheidelijk. Zodanig onafscheidelijk dat we ze als één hoekpunt beschouwen van de winterzeshoek, niet als twee. Je vindt ze door een lijn te trekken vanuit Rigel en door Betelgeuze (om dan, toegegeven een beetje af te buigen).


De tweelingen zouden nog heel wat avonturen meemaken, maar hun onvoorwaardelijke liefde voor elkaar zou er uiteindelijk voor zorgen dat ze vereeuwigd werden aan de sterrenhemel.


Daarmee is hoekpunt 4 gevonden, maar het vijfde is niet minder interessant: dat is de heldere ster Capella in de Voerman.


De voerman was volgens de Grieken de uitvinder van de vierspan. Hij werkte dus als paardenmenner, en gebruikt daarvoor een zweepje. In zijn andere hand had hij een geit met haar jongen vast. Dat is Amalthea, oftewel de Goddelijke Geit, oftewel de geit die Zeus himself gezoogd zou hebben. Capella stelt die geit voor. Truc: verleng de twee bovenste sterren van de pan uit de Steelpan, en je komt als vanzelf uit in Capella.


De aandachtige lezer merkte het al: zes jongens, zes hoekpunten, maar we tellen er nog steeds maar vijf.

Hold your horses, geacht publiek. Dat zesde komt eraan...


88 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Comments


bottom of page